Batavia (schip, 1628)
De Batavia was een Nederlands spiegelretourschip van de VOC uit de 17e eeuw. Het wrak bevindt zich momenteel in een museum in Fremantle, Australië. De Batavia werd tussen 1627 en 1628 op de Peperwerf in Amsterdam gebouwd. In de jaren 1985-1995 is een reconstructie gebouwd die te bezichtigen is op de Bataviawerf te Lelystad.
Het schip vertrok voor het eerst op 29 oktober 1628, onder bevel van schipper Adriaen Jakobsz met als reisdoel Batavia. Eigenlijk was de leider van de expeditie opperkoopman François Pelsaert. De schipper was verantwoordelijk voor de goede vaart, maar hij moest wel bevelen aanvaarden van de opperkoopman.
Op 14 april 1629 kwam het schip aan op Kaap de Goede Hoop om te foerageren. Na acht dagen vertrok het weer. In de vroege ochtend van 4 juni 1629 sloeg het schip lek op Morning Reef van de Wallabi-groep voor de Australische westkust. Een deel van de opvarenden bleef achter op enkele eilandjes, terwijl een andere groep met een sloep naar Batavia zeilde om hulp te halen. Toen de redding arriveerde, was onder de achtergeblevenen muiterij uitgebroken.
Opvarenden
Belangrijkste personen aan boord waren de opperkoopman François Pelsaert, de schipper Adriaen Jakobsz en de onderkoopman Jeronimus Cornelisz. Opperkoopman Pelsaert en schipper Adriaen Jakobsz hadden elkaar op de vorige thuisreis al ontmoet. Pelsaert had Jakobsz toen terechtgewezen en Jakobsz had daardoor een hekel aan Pelsaert gekregen. Het toeval wilde dat ze op deze reis naar Batavia weer samen moesten werken. Onderkoopman Jeronimus Cornelisz was eigenlijk een failliete apotheker uit Haarlem met ketterse denkbeelden, die daarvoor moest vluchten uit de Republiek. Het schip telde in totaal 341 opvarenden; 303 opvarenden waren bemanningslid en 38 passagier.
Lading
De lading van de Batavia bestond uit twaalf kisten zilveren muntgeld en goud ter waarde van 260.000 gulden, luxe gebruiksgoederen, zilverwerk voor Mogol-keizer Jahanghir, laken, wijnen, kaas, luxueuze kleding, handelswaar en een kistje met zeer kostbare juwelen. Onder de juwelen bevond zich een grote camee van agaat (21×30 cm) die in het jaar 312 voor de Romeinse keizer Constantijn de Grote was gesneden en te koop was aangeboden door de Antwerpse schilder Rubens. Een andere schat was de "Rubens vaas" met afbeeldingen van Pan, gesneden uit een enkele agaat. Bovendien waren aan boord 130 grote blokken bewerkt zandsteen, die een poort moesten gaan vormen in de nieuwbouw van het Kasteel van Batavia; tijdens de reis fungeerden ze als ballast.
Verloop van de reis
In oktober 1628 vertrok een kleine vloot, waaronder de Batavia, naar Oost-Indië. Tijdens de reis naar Batavia ontstond door weerzin tegen Pelsaert bij schipper Jakobsz het idee de Batavia te kapen. Destijds vervoerden de VOC-schepen op de heenreis veel goud en zilver om in de Oost handel te kunnen drijven. Waarschijnlijk hadden de kapers daaraan voldoende gehad om een goed leven in een onbekende haven te leiden. Ook de aanwezigheid aan boord van een aantal vrouwen, op wie Jacobsz en anderen een oogje hadden, kan een rol hebben gespeeld. Adriaen Jakobsz en Jeronimus Cornelisz verzamelden daarom een groep gelijkgestemden om zich heen en hadden al een incident gearrangeerd waaruit de muiterij moest ontstaan. Dit deden ze door een hooggeplaatste passagier, Lucretia Jans, aan te randen in de hoop dat Pelsaert disciplinaire maatregelen zou nemen tegen de hele bemanning. Door deze maatregelen als buitenproportioneel te afficheren hoopten Jakobsz en Cornelisz meerdere medestanders voor de muiterij te krijgen. Het plan mislukte echter doordat Jans haar aanranders kon identificeren. De muiters moesten toen wachten tot Pelsaert de schuldigen zou arresteren, wat echter niet gebeurde aangezien hij ziek te kooi lag.
Schipbreuk
De schepen van de VOC voeren destijds van Kaap de Goede Hoop niet op een noordoostelijke koers rechtstreeks naar Straat Soenda (tussen Java en Sumatra), maar op een oostelijke koers in de richting van Australië. Deze route was sneller doordat gebruikgemaakt kon worden van de gordel van westenwinden tussen 30° en 65° zuiderbreedte, en ook beter voor de opvarenden en de lading omdat de evenaar op de route naar Batavia (Nederlands-Indië) maar éénmaal in plaats van driemaal gepasseerd werd. Om te voorkomen dat men, deze koers volgende, op de Australische kust zou stranden was het wel zaak om op het juiste moment in noordelijke richting af te buigen. Hiervoor was een nauwkeurige bepaling van de geografische lengte nodig, maar dat was in die tijd een probleem omdat er nog geen betrouwbare uurwerken bestonden. Ook de uitvinding van het slingeruurwerk in het midden van de 17e eeuw bracht geen verbetering, want dit instrument was aan boord van schepen vanwege de deining onbruikbaar. Men probeerde bij gebrek aan beter de lengte zo goed mogelijk te bepalen aan de hand van de gevaren koers en de provisorisch gemeten snelheid van het schip. Meestal ging dit goed, maar in de loop der jaren heeft toch een aantal VOC-schepen onder de Australische kust schipbreuk geleden. Behalve de Batavia bijvoorbeeld de Vergulde Draak (1656), de Zuytdorp (1712) en de Zeewijk (1727).
In de vroege ochtend van 4 juni 1629, zeilde de Batavia op volle snelheid toen de verkenner de indruk had dat het schip in ondiep water kwam. Toen hij de schipper, Adriaen Jacobsz, waarschuwde besliste die om uiteindelijk niet de koers te wijzigen, omdat hij dacht dat het om een weerspiegeling van het maanlicht ging. Kort daarop strandde de Batavia op volle snelheid op Morning Reef in de Wallibigroep. Van de 322 opvarenden werden de meeste met de sloep naar het nabijgelegen Beacon Island verplaatst, hoewel 40 personen verdronken. Pogingen om het schip vlot te krijgen door een gedeelte van de lading te lossen faalden en in de opvolgende dagen werd het schip volledig uit elkaar geslagen door de golven.
Afgezien van problemen met de navigatie zou ook de op handen zijnde muiterij een rol kunnen hebben gespeeld bij de schipbreuk van de Batavia. Het is mogelijk dat Adriaen Jakobsz, een van de hoofdrolspelers in het complot, een route had gekozen waarvan hij kon verwachten dat de andere schepen van de vloot de Batavia niet weer in het oog zouden krijgen. Dit zou een verhoogd risico tot gevolg gehad kunnen hebben. De opperkoopman en gezagvoerder Pelsaert lag toen ziek te kooi, zodat de koersafwijking hem, naar men hoopte, zou ontgaan.
Schrikbewind van de muiters
Na zo veel mogelijk mensen veiliggesteld te hebben op Beacon Island, zeilden opperkoopman Pelsaert en schipper Jakobsz met een sloep naar het vasteland van Australië op zoek naar water en voedsel. Toen ze dat daar niet aantroffen besloten ze naar Batavia te varen om hulp te halen. Met ongeveer 40 personen aan boord deed de sloep van slechts 9 meter er 33 dagen over om Batavia te bereiken. Wonderwel overleefden alle opvarenden deze reis. Jeronimus Cornelisz, die achterbleef, was zich ervan bewust dat Pelsaert in Batavia de vermeende kaping zou rapporteren en dat hij door zijn medemuiter, Adriaen Jakobsz, in een kwaad daglicht zou worden gesteld en misschien wel de volledige schuld in de schoenen zou krijgen geschoven. Hij zette dus het plan van de muiterij door: hij wilde proberen het hulpschip, dat wellicht zou terugkomen uit Batavia, te kapen, om daarmee alsnog een veilig heenkomen te zoeken. Daarvoor was het echter nodig om een overwicht op de eilanden te verkrijgen. Hij deed dit enerzijds door een groep soldaten naar de nabijgelegen Wallibi eilanden te sturen, onder het valse voorwendsel daar water en voedsel te zoeken en daarna moordpartijen onder verwachte tegenstanders te organiseren. Zijn kapersgroepje voerde een waar schrikbewind onder de reizigers: circa 120 mensen werden door hen vermoord.
Afrekening
De laatste slag die Jeronimus Cornelisz moest leveren, het uitschakelen van de soldaten die hij naar een ander eiland had verplaatst, werd echter onderbroken door de komst, in september 1629, van het reddingsschip Saerdam. De leider van de soldaten, Wiebbe Hayes, kon Pelsaert, die het schip aanvoerde, tijdig waarschuwen voor de ophanden zijnde kaping. Pelsaert en zijn mannen waren daardoor snel in staat de opstand de kop in te drukken. Vrijwel alle deelnemers aan de muiterij kregen ter plaatse, of later in Batavia, de doodstraf. Alleen Adriaen Jakobsz (die in Batavia gevangen zat) weigerde ook na martelingen te bekennen en het bewijs tegen hem kon niet sluitend gemaakt worden. Het is onbekend wat zijn lot uiteindelijk was. Hoewel Pelsaert geen rol speelde in de muiterij werd hem door de VOC wel aangerekend dat hij te weinig gezag had getoond. Wiebbe Hayes werd voor zijn verdediging beloond en bevorderd. Opmerkelijk is verder dat Jeronimus Cornelisz, de leider van het schrikbewind op de eilanden, zelf geen moorden had gepleegd. Zijn intelligentie, overtuigende praat en lage moraal waren voldoende om anderen daartoe te brengen.
Nasleep
Van de 341 opvarenden van de Batavia kwamen er uiteindelijk slechts 68 in Batavia aan.
In 1647 werd het relaas onder de titel Ongeluckige Voyagie, van’t Schip Batavia, Nae de Oost-Indien uitgegeven. Dit boek werd waarschijnlijk samengesteld op basis van François Pelsaerts journaal.
Wrak
Nadat het wrak in 1963 was teruggevonden, zijn munten, kanonnen, en talloze andere artefacten boven water gehaald en geconserveerd. Al deze onderdelen zijn tentoongesteld in het Western Australian Museum in Geraldton en het Western Australian Museum – Shipwreck Galleries in Fremantle; beide musea delen de collectie. Een gedeelte van de achterzijde van de romp staat in Fremantle tentoongesteld. In Geraldton is de toegangspoort te zien die als ballast aan boord was en moest fungeren als poort in Batavia. Van deze poort staat een replica in Fremantle. Tot op heden vindt er archeologisch onderzoek plaats op Beacon Island, waar nadat de woningen van vissers waren afgebroken, nog steeds menselijke resten worden gevonden.
Batavia (ship, 1628)
The Batavia was a Dutch mirror return ship of the VOC from the 17th century. The wreck is currently in a museum in Fremantle, Australia. The Batavia was built between 1627 and 1628 on the Peperwerf in Amsterdam. In the years 1985-1995 a reconstruction was built that can be viewed at the Batavia wharf in Lelystad.
The ship first departed on October 29, 1628, under the command of skipper Adriaen Jakobsz with the destination Batavia. Actually, the leader of the expedition was chief merchant François Pelsaert. The skipper was responsible for the good speed, but he had to accept orders from the chief merchant.
On April 14, 1629, the ship arrived at the Cape of Good Hope for foraging. It left again after eight days. In the early hours of June 4, 1629, the ship leaked on the Morning Reef of the Wallabi group off the Australian west coast. Some of the passengers stayed behind on a few islands, while another group sailed to Batavia with a sloop to get help. When the rescue arrived, mutiny had broken out underneath.
Persons on board
The most important persons on board were the chief merchant François Pelsaert, the skipper Adriaen Jakobsz and the junior merchant Jeronimus Cornelisz. Merchant Pelsaert and skipper Adriaen Jakobsz had already met on the previous trip home. Pelsaert had then reprimanded Jakobsz and Jakobsz had hated Pelsaert because of that. It just so happened that they had to work together again on this trip to Batavia. Sub-merchant Jeronimus Cornelisz was actually a bankrupt pharmacist from Haarlem with heretical ideas who had to flee from the Republic. The ship had a total of 341 passengers; 303 persons on board were crew members and 38 passengers.
Load
The cargo of the Batavia consisted of twelve boxes of silver coins and gold worth 260,000 guilders, luxury consumer goods, silverware for Mughal Emperor Jahanghir, cloth, wines, cheese, luxury clothing, merchandise and a box with very precious jewelery. Among the jewels was a large cameo of agate (21×30 cm) that was cut for the Roman emperor Constantine the Great in the year 312 and offered for sale by the Antwerp painter Rubens. Another treasure was the "Rubens vase" with images of Pan carved from a single agate. In addition, 130 large blocks of processed sandstone were on board, which were to form a gate in the new building of the Castle of Batavia; during the trip they acted as ballast.
Course of the journey
In October 1628 a small fleet, including the Batavia, left for the East Indies. During the voyage to Batavia, the idea of hijacking the Batavia arose from skipper Jakobsz due to aversion to Pelsaert. At the time, the VOC ships carried a lot of gold and silver on the outward journey to be able to trade in the East. Probably the hijackers would have had enough to live a good life in an unknown harbor. The presence on board of a number of women whom Jacobsz and others had a crush on may also have played a role. Adriaen Jakobsz and Jeronimus Cornelisz therefore gathered around a group of like-minded people and had already arranged an incident from which the mutiny was to arise. They did this by assaulting a high-ranking passenger, Lucretia Jans, in the hope that Pelsaert would take disciplinary action against the entire crew. By advertising these measures as disproportionate, Jakobsz and Cornelisz hoped to get several supporters for the mutiny. However, the plan failed because Jans was able to identify her assailants. The mutineers then had to wait for Pelsaert to arrest the guilty, but this did not happen as he was ill in the cage.
Shipwreck
The VOC ships then sailed from the Cape of Good Hope not on a northeasterly course directly to Sunda Strait (between Java and Sumatra), but on an easterly course towards Australia. This route was faster because the belt of west winds between 30 ° and 65 ° south latitude could be used, and also better for the passengers and the cargo because the equator on the route to Batavia (Dutch East Indies) only passed once instead of three times. became. To avoid stranding on the Australian coast, following this course, it was important to turn in a northerly direction at the right time. This required an accurate determination of the geographical longitude, but this was a problem at the time because no reliable timepieces existed yet. The invention of the pendulum clock in the middle of the 17th century did not improve either, because this instrument was unusable on board ships because of the swell. For lack of better, attempts were made to determine the length as well as possible on the basis of the sailing course and the provisionally measured speed of the ship. Usually this went well, but over the years a number of VOC ships have been shipwrecked off the Australian coast. Except the Batavia, for example, the Vergulde Draak (1656), the Zuytdorp (1712) and the Zeewijk (1727).
In the early morning of June 4, 1629, the Batavia sailed at full speed when the scout had the impression that the ship was entering shallow water. When he warned the skipper, Adriaen Jacobsz, he decided not to change course because he thought it was a reflection of the moonlight. Shortly thereafter, the Batavia stranded at full speed on Morning Reef in the Wallibigroep. Of the 322 persons on board, the majority were moved to nearby Beacon Island by sloop, although 40 people drowned. Attempts to smooth the ship by unloading part of the cargo failed, and in the following days the ship was completely broken up by the waves.
Apart from problems with the navigation, the imminent mutiny could also have played a role in the shipwreck of the Batavia. It is possible that Adriaen Jakobsz, one of the main protagonists in the plot, had chosen a route that he could expect the other ships in the fleet to lose sight of the Batavia. This could have resulted in an increased risk. The chief merchant and captain Pelsaert was then ill in the cage, so that it was hoped that he would miss the deviation from course.
Reign of terror of the mutineers
After securing as many people as possible on Beacon Island, chief merchant Pelsaert and skipper Jakobsz sailed to mainland Australia in search of water and food. When they did not find it there, they decided to sail to Batavia to get help. With about 40 people on board, the sloop of only 9 meters took 33 days to reach Batavia. All persons on board survived this trip wonderfully. Jeronimus Cornelisz, who was left behind, was aware that Pelsaert would report the alleged hijacking in Batavia and that he would be put in a bad light by his fellow mutiny, Adriaen Jakobsz, and perhaps be blamed for the full blame. So he continued the plan of the mutiny: he wanted to try to hijack the auxiliary ship, which might return from Batavia, in order to find a safe haven. However, for this it was necessary to gain a preponderance on the islands. He did this on the one hand by sending a group of soldiers to the nearby Wallibi islands, under the false pretext of looking for water and food there, and then organizing massacres among expected opponents. His group of privateers led a real reign of terror among the travelers: about 120 people were murdered by them.
Settlement
However, the last battle that Jeronimus Cornelisz had to deliver, the elimination of the soldiers he had moved to another island, was interrupted by the arrival, in September 1629, of the rescue ship Saerdam. The leader of the soldiers, Wiebbe Hayes, was able to warn Pelsaert, who led the ship, in time about the impending hijack. Pelsaert and his men were therefore quickly able to quell the rebellion. Almost all participants in the mutiny were sentenced to death on the spot, or later in Batavia. Only Adriaen Jakobsz (who was imprisoned in Batavia) refused to confess even after torture and the evidence against him could not be conclusive. It is unknown what his fate ultimately was. Although Pelsaert played no role in the mutiny, he was charged by the VOC that he had shown too little authority. Wiebbe Hayes was rewarded and promoted for his defense. It is also remarkable that Jeronimus Cornelisz, the leader of the reign of terror on the islands, had not committed any murders himself. His intelligence, convincing talk and low morale were enough to get others to do that.
Aftermath
Of the 341 passengers on the Batavia, only 68 eventually arrived in Batavia. In 1647 the story was published under the title Unlucky Voyagie, van’t Schip Batavia, Nae de Oost-Indien. This book was probably compiled on the basis of François Pelsaert’s journal.
Wreck
After the wreckage was recovered in 1963, coins, cannons, and countless other artifacts were uncovered and preserved. All of these items are on display at the Western Australian Museum in Geraldton and the Western Australian Museum – Shipwreck Galleries in Fremantle; both museums share the collection. Part of the rear of the hull is exhibited in Fremantle. In Geraldton you can see the entrance gate that was on board as ballast and that had to function as a gate in Batavia. There is a replica of this gate in Fremantle. To date, archaeological research is taking place on Beacon Island, where human remains are still found after fishermen’s homes were torn down.
Batavia (Schiff, 1628)
Die Batavia war ein niederländisches Spiegelrückholschiff der VOC aus dem 17. Jahrhundert. Das Wrack befindet sich derzeit in einem Museum in Fremantle, Australien. Die Batavia wurde zwischen 1627 und 1628 am Peperwerf in Amsterdam gebaut. In den Jahren 1985-1995 wurde eine Rekonstruktion gebaut, die am Batavia-Kai in Lelystad besichtigt werden kann.
Das Schiff startete erstmals am 29. Oktober 1628 unter dem Kommando von Skipper Adriaen Jakobsz mit dem Ziel Batavia. Tatsächlich war der Expeditionsleiter der Chefkaufmann François Pelsaert. Der Skipper war für die gute Geschwindigkeit verantwortlich, musste aber Befehle vom Chefhändler annehmen.
Am 14. April 1629 erreichte das Schiff das Kap der Guten Hoffnung zur Nahrungssuche. Nach acht Tagen ging es wieder. In den frühen Morgenstunden des 4. Juni 1629 leckte das Schiff am Morning Reef der Wallabi-Gruppe vor der australischen Westküste. Einige der Passagiere blieben auf einigen Inseln zurück, während eine andere Gruppe mit einer Schaluppe nach Batavia segelte, um Hilfe zu erhalten. Als die Rettung eintraf, war darunter Meuterei ausgebrochen.
Personen an Bord
Die wichtigsten Personen an Bord waren der Chefkaufmann François Pelsaert, der Skipper Adriaen Jakobsz und der Juniorkaufmann Jeronimus Cornelisz. Kaufmann Pelsaert und Skipper Adriaen Jakobsz hatten sich bereits auf der vorherigen Heimreise getroffen. Pelsaert hatte dann Jakobsz gerügt und Jakobsz hatte Pelsaert deswegen gehasst. Es ist einfach so passiert, dass sie auf dieser Reise nach Batavia wieder zusammenarbeiten mussten. Der Subhändler Jeronimus Cornelisz war tatsächlich ein bankrotter Apotheker aus Haarlem mit ketzerischen Ideen, der aus der Republik fliehen musste. Das Schiff hatte insgesamt 341 Passagiere; 303 Personen an Bord waren Besatzungsmitglieder und 38 Passagiere.
Laden
Die Fracht der Batavia bestand aus zwölf Kisten mit Silbermünzen und Gold im Wert von 260.000 Gulden, Luxuskonsumgütern, Silberwaren für Mogulkaiser Jahanghir, Stoff, Wein, Käse, Luxuskleidung, Waren und einer Kiste mit sehr wertvollem Schmuck. Unter den Juwelen befand sich eine große Achatkamee (21 x 30 cm), die im Jahr 312 für den römischen Kaiser Konstantin den Großen geschnitzt und vom Antwerpener Maler Rubens zum Verkauf angeboten wurde. Ein weiterer Schatz war die "Rubens-Vase" mit Bildern von Pan, die aus einem einzigen Achat geschnitzt wurden. Außerdem befanden sich 130 große Blöcke aus verarbeitetem Sandstein an Bord, die im neuen Gebäude des Schlosses von Batavia ein Tor bilden sollten. während der Reise fungierten sie als Ballast.
Verlauf der Reise
Im Oktober 1628 reiste eine kleine Flotte, einschließlich der Batavia, nach Ostindien ab. Während der Reise nach Batavia kam Skipper Jakobsz aufgrund der Abneigung gegen Pelsaert auf die Idee, die Batavia zu entführen. Zu dieser Zeit beförderten die VOC-Schiffe auf der Hinreise viel Gold und Silber, um im Osten handeln zu können. Wahrscheinlich hätten die Entführer genug gehabt, um ein gutes Leben in einem unbekannten Hafen zu führen. Möglicherweise hat auch die Anwesenheit einer Reihe von Frauen an Bord, in die Jacobsz und andere verknallt waren, eine Rolle gespielt. Adriaen Jakobsz und Jeronimus Cornelisz versammelten sich daher um eine Gruppe von Gleichgesinnten und hatten bereits einen Vorfall arrangiert, aus dem die Meuterei hervorgehen sollte. Sie taten dies, indem sie eine hochrangige Passagierin, Lucretia Jans, angriffen, in der Hoffnung, dass Pelsaert Disziplinarmaßnahmen gegen die gesamte Besatzung ergreifen würde. Jakobsz und Cornelisz hofften, durch die unverhältnismäßige Werbung für diese Maßnahmen mehrere Unterstützer für die Meuterei zu gewinnen. Der Plan schlug jedoch fehl, weil Jans ihre Angreifer identifizieren konnte. Die Meuterer mussten dann darauf warten, dass Pelsaert die Schuldigen festnahm, aber dies geschah nicht, da er im Käfig krank war.
Schiffbruch
Die VOC-Schiffe fuhren dann vom Kap der Guten Hoffnung nicht auf einem nordöstlichen Kurs direkt zur Sundastraße (zwischen Java und Sumatra), sondern auf einem östlichen Kurs in Richtung Australien. Diese Route war schneller, weil der Gürtel der Westwinde zwischen 30 ° und 65 ° südlicher Breite genutzt werden konnte, und auch besser für die Passagiere und die Fracht, da der Äquator auf der Route nach Batavia (Niederländisch-Ostindien) nur einmal statt dreimal passierte. wurde. Um zu vermeiden, dass Sie an der australischen Küste festsitzen, war es wichtig, zur richtigen Zeit in nördlicher Richtung abzubiegen. Dies erforderte eine genaue Bestimmung der geografischen Länge, war jedoch zu diesem Zeitpunkt ein Problem, da noch keine zuverlässigen Zeitmesser vorhanden waren. Die Erfindung der Pendeluhr Mitte des 17. Jahrhunderts verbesserte sich ebenfalls nicht, da dieses Instrument wegen der Dünung an Bord von Schiffen unbrauchbar war. Aus Mangel an Besserem wurde versucht, die Länge so gut wie möglich anhand des Segelkurses und der vorläufig gemessenen Geschwindigkeit des Schiffes zu bestimmen. Normalerweise lief das gut, aber im Laufe der Jahre wurden einige VOC-Schiffe vor der australischen Küste zerstört. Mit Ausnahme der Batavia zum Beispiel der Vergulde Draak (1656), der Zuytdorp (1712) und der Zeewijk (1727).
Am frühen Morgen des 4. Juni 1629 segelte die Batavia mit voller Geschwindigkeit, als der Späher den Eindruck hatte, dass das Schiff in seichtes Wasser einfuhr. Als er den Skipper Adriaen Jacobsz warnte, beschloss er, den Kurs nicht zu ändern, weil er dachte, es sei ein Spiegelbild des Mondlichts. Kurz darauf landete die Batavia am Morning Reef im Wallibigroep mit voller Geschwindigkeit. Von den 322 Personen an Bord wurde die Mehrheit per Schaluppe auf die nahe gelegene Beacon Island gebracht, obwohl 40 Menschen ertranken. Versuche, das Schiff durch Entladen eines Teils der Ladung zu glätten, schlugen fehl, und in den folgenden Tagen wurde das Schiff von den Wellen vollständig zerstört.
Abgesehen von Problemen mit der Navigation hätte die bevorstehende Meuterei auch eine Rolle beim Schiffbruch der Batavia spielen können. Es ist möglich, dass Adriaen Jakobsz, einer der Hauptakteure der Verschwörung, eine Route gewählt hatte, von der er erwarten konnte, dass die anderen Schiffe der Flotte die Batavia aus den Augen verlieren. Dies hätte zu einem erhöhten Risiko führen können. Der Chefkaufmann und Kapitän Pelsaert war damals im Käfig krank, so dass man hoffte, die Abweichung vom Kurs verpassen zu können.
Schreckensherrschaft der Meuterer
Nachdem der Chefhändler Pelsaert und der Skipper Jakobsz so viele Menschen wie möglich auf Beacon Island gesichert hatten, segelten sie mit einem Beiboot auf der Suche nach Wasser und Nahrung zum australischen Festland. Als sie es dort nicht fanden, beschlossen sie, nach Batavia zu segeln, um Hilfe zu bekommen. Mit etwa 40 Personen an Bord benötigte die nur 9 Meter lange Schaluppe 33 Tage, um Batavia zu erreichen. Alle Personen an Bord haben diese Reise wunderbar überstanden. Jeronimus Cornelisz, der zurückgelassen wurde, war sich bewusst, dass Pelsaert die mutmaßliche Entführung in Batavia melden würde und dass er von seiner Meuterei Adriaen Jakobsz in ein schlechtes Licht gerückt und vielleicht für die volle Schuld verantwortlich gemacht werden würde. Also setzte er den Plan der Meuterei fort: Er wollte versuchen, das Hilfsschiff, das aus Batavia zurückkehren könnte, zu entführen, um einen sicheren Hafen zu finden. Dafür war es jedoch notwendig, auf den Inseln ein Übergewicht zu erlangen. Er tat dies einerseits, indem er eine Gruppe von Soldaten unter dem falschen Vorwand, dort nach Wasser und Nahrung zu suchen, auf die nahe gelegenen Wallibi-Inseln schickte und dann Massaker unter den erwarteten Gegnern organisierte. Seine Gruppe von Freibeutern führte unter den Reisenden eine echte Schreckensherrschaft: Etwa 120 Menschen wurden von ihnen ermordet.
Abrechnung
Die letzte Schlacht, die Jeronimus Cornelisz durchführen musste, die Beseitigung der Soldaten, die er auf eine andere Insel verlegt hatte, wurde jedoch durch die Ankunft des Rettungsschiffs Saerdam im September 1629 unterbrochen. Der Anführer der Soldaten, Wiebbe Hayes, konnte Pelsaert, der das Schiff führte, rechtzeitig vor der bevorstehenden Entführung warnen. Pelsaert und seine Männer konnten daher den Aufstand schnell unterdrücken. Fast alle Teilnehmer an der Meuterei wurden sofort oder später in Batavia zum Tode verurteilt. Nur Adriaen Jakobsz (der in Batavia inhaftiert war) weigerte sich, auch nach Folter zu gestehen, und die Beweise gegen ihn konnten nicht schlüssig sein. Es ist unbekannt, was sein Schicksal letztendlich war. Obwohl Pelsaert bei der Meuterei keine Rolle spielte, wurde er von der VOC beschuldigt, zu wenig Autorität gezeigt zu haben. Wiebbe Hayes wurde für seine Verteidigung belohnt und befördert. Es ist auch bemerkenswert, dass Jeronimus Cornelisz, der Anführer der Terrorherrschaft auf den Inseln, selbst keine Morde begangen hatte. Seine Intelligenz, sein überzeugendes Gerede und seine niedrige Moral reichten aus, um andere dazu zu bringen, dies zu tun.
Folgen
Von den 341 Passagieren auf der Batavia kamen schließlich nur 68 in Batavia an. 1647 wurde die Geschichte unter dem Titel Unlucky Voyagie, van’t Schip Batavia, Nae de Oost-Indien veröffentlicht. Dieses Buch wurde wahrscheinlich auf der Grundlage von François Pelsaerts Tagebuch zusammengestellt.
Wrack
Nachdem das Wrack 1963 geborgen worden war, wurden Münzen, Kanonen und unzählige andere Artefakte freigelegt und aufbewahrt. Alle diese Gegenstände sind im Western Australian Museum in Geraldton und im Western Australian Museum – Shipwreck Galleries in Fremantle ausgestellt. Beide Museen teilen sich die Sammlung. Ein Teil der Rückseite des Rumpfes ist in Fremantle ausgestellt. In Geraldton sieht man das Eingangstor, das als Ballast an Bord war und in Batavia als Tor fungieren musste. Es gibt eine Nachbildung dieses Tores in Fremantle. Bis heute finden archäologische Forschungen auf Beacon Island statt, wo nach dem Abriss der Fischerhäuser noch menschliche Überreste gefunden werden.
